De belangrijkste wettelijke kaders zijn:
- de Gemeentewet (GW);
- de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr);
- het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV);
- het Burgerlijk wetboek (Boek 2, rechtspersonen).
De Gemeentewet bepaalt dat het besluit (van het college) tot oprichting van een nv of bv of een deelneming daarin niet wordt genomen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.
In de Wgr is opgenomen dat de gemeenteraad besluit tot het instellen van gemeenschappelijk regelingen. Ook het college kan voor de uitoefening van bepaalde bestuursbevoegdheden een gemeenschappelijke regeling aangaan (de zogenaamde collegeregeling), na verkregen toestemming van de gemeenteraad. De Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe en de Veiligheidsregio Drenthe zijn voorbeelden van een collegeregeling.
Het BBV bepaalt dat de gemeente in de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en rekening de visie op deze partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen opneemt. Daarnaast schrijft het BBV voor dat van de verschillende verbonden partijen minimaal de volgende informatie wordt opgenomen:
a. de naam en de vestigingsplaats;
b. het openbaar belang dat op deze wijze behartigt wordt;
c. de veranderingen die zich hebben voorgedaan gedurende het begrotingsjaar in het belang dat de gemeente in de verbonden partij heeft;
d. het eigendom en het vreemd vermogen van de verbonden partij;
e. het resultaat van de verbonden partij.
Deze voorschriften geven ook aan dat er bij een verbonden partij altijd sprake is van een financieel én een bestuurlijk belang.
In het Burgerlijk wetboek (Boek 2, rechtspersonen), zijn bepalingen opgenomen over de verschillende rechtspersonen waarin ook een gemeente kan deelnemen. Het gaat om vennootschappen (Naamloze of Besloten Vennootschappen (nv’s of bv’s)), verenigingen en stichtingen.